Verslag Rebalancing: gender bias in the design world - Design Museum Brussels x PAF

Een inclusieve designwereld heeft nood aan rolmodellen, credits en een uitgebalanceerde archivering

In het kader van de expo’s Untold Stories - Vrouwelijke Ontwerpers in België 1880-1980 en Here we are! Women in Design 1900-today in Design Museum Brussels organiseerde het museum in samenwerking met PAF de gespreksavond ‘Rebalancing: Gender Bias in the design world’. Een impressie.

Tekst: Elien Haentjens

Foto’s: Tatjana Huong Henderieckx

Vier ervaringsdeskundigen, die vanuit hun professionele achtergrond elk met een andere blik naar de evenwichten tussen mannen en vrouwen in de designwereld kijken, geven de aftrap voor de gespreksavond. Zo staan Caroline Lateur en Mathilde Pecqueur allebei in de praktijk, respectievelijk als interieurarchitect bij Doorzon interieurarchitecten en textielontwerper bij Maak & Transmettre. Onderzoekers Benoît Vandevoort en Nina Serulus belichten het thema vanuit een meer historische blik. Als een van de curatoren van Untold Stories licht Serulus de vrouwelijke stem in design toe aan de hand van haar onderzoek voor de expo. 

“Tot nu was er weinig bekend over de creativiteit van vrouwen in de periode van de eerste tot en met de  tweede feministische golf in België. In het kader van de expo tonen we ongeveer 120 objecten, maar dat is slechts het topje van de ijsberg. Er zijn amper archieven van vrouwen bewaard. Als we objecten vinden, is dat vaak een kwestie van geluk”, vertelt Serulus. “Zichtbaarheid gaat vaak hand in hand met privilege. In de Belle-Epoque signeerden enkel vrouwen uit hogere milieus soms met hun volledige naam. Een andere strategie om zichtbaar te zijn, is het exposeren via vrouwententoonstellingen die opkwamen tijdens de eerste feministische golf of het aansluiten bij kunstenaarsgroepen. In de tentoonstelling tonen we ook hoe activisten hun boodschap kracht bijzetten via grafisch ontwerp. De meeste vrouwen bleven echter onzichtbaar, omdat ze achter de schermen werkten in fabrieken of bedrijven, in een huiselijke of koloniale context of in duo met een mannelijke partner. Zo is Henry Van de Velde wereldbekend, maar wordt de naam van zijn vrouw en artistieke partner Maria Sèthe amper vermeld”, vertelt Serulus. 

Dat het werk van vrouwen onzichtbaar is gebleven, is ook gelinkt aan het feit dat het vaak om inferieur beschouwde huisvlijt ging. “Binnen een paternalistische maatschappij was daar weinig aandacht voor. Al zetten meer en meer vrouwen die kunde tijdens de tweede feministische golf net in om hun ongenoegen te uiten, en bijvoorbeeld op te komen voor het recht op abortus”, vertelt Serulus. 

“Daarnaast zijn er specifiek in Brussel enkele fascinerende vrouwen die zelf onderwijs hebben ingericht en zo hebben bijgedragen aan de professionalisering. Zo speelde Bischoffsheim als eerste professionele school voor vrouwen een cruciale rol, en mochten ook aan La Cambre vanaf de oprichting vrouwen studeren en doceren. Tapijtontwerper Elisabeth de Saedeleer opende haar eigen school, en Henriette Bosché stichtte haar eigen school ‘Atelier Henriette Bosché. Daarnaast richtte ze in 1905 de eerste vereniging voor vrouwelijke decorateurs op.”

Op zoek naar identiteit

Voor zijn doctoraat onderzocht Benoît Vandevoort de professionalisering van de interieurarchitectuur in België, waarbij hij focuste op de impact van onderwijs op de identiteitsvorming van de discipline. Ook werkte hij in opdracht van het Vlaams Architectuurinstituut aan de zogenaamde Bronnengids Interieurontwerp België 1945-2000. Wat de onderzoekers opviel, was dat zelfs in periodes waarin er al veel vrouwen als interieurarchitect werkten, de archieven nog steeds veel mannelijker kleuren. “Al sinds het begin zoekt interieurontwerp naar een eigen identiteit, ergens tussen architectuur en industrieel design in. In de jaren 1950 zagen de eerste hogere onderwijsprogramma’s het levenslicht. Van een meer decoratieve insteek evolueerde de studie sindsdien over binnenhuisinrichting naar de overkoepelende vormgeving van het interieur. Die moeilijkheden bij het identificeren van zichzelf als discipline zijn er nog steeds, maar nemen specifieke vormen aan naargelang welke onderwijscontext wordt onderzocht. In katholieke scholen, bijvoorbeeld, werd het creëren van een interieur als een moreel geladen, ideologische taak beschouwd. Daarom was het oorspronkelijk  eerder een mannelijk beroep. Pas in de jaren 1950 vonden vrouwelijke studenten in grote getale hun weg naar professioneel gericht hoger onderwijs. Al hield dat ook een gendergerelateerde kentering in: architectuur bleef aan mannen gekoppeld, waardoor interieurarchitectuur toenemend plek bood voor vrouwen. Tot vandaag wordt de discipline vaak als minderwaardig beschouwd. Hoewel in beide vakgebieden nu veel vrouwen werken, blijft de idee van een professioneel interieurontwerper nog steeds vereenzelvigd worden met mannelijke ontwerpers.  Dat weerspiegelt zich ook in bewaarinstellingen, de verhouding van archieven van professionele interieurontwerpers blijft hangen op 30/70. Vrouwen zijn dus ook ondervertegenwoordigd in een discipline die vaak als vrouwelijk wordt omschreven.”

Nood aan rolmodellen

Als collectieve studio zette Maak & Transmettre de techniek van het tuften naar hun hand voor de creatie van gordijnen, tapijten en installaties. Daarvoor kregen ze in 2024 de Prijs voor Jonge Kunstenaars in de categorie design van de Fédération Wallonie-Bruxelles. “Zelf spelen we bewust met de geladenheid van textiel als huisvlijt. We schreven er zelfs een manifest over. Tegelijk merken we dat we onze prijs vaak moeten rechtvaardigen, omdat mensen het professionele aspect van ons werk onvoldoende begrijpen”, vertelt Pecqueur.

Naast hun eigen creaties zet het drietal sociaal-artistieke projecten op, waarin ze samenwerken met kinderen of vrouwen van diverse achtergronden. “Voor Théatre National werkten we aan een participatief traject met een gemengde groep vrouwelijke nieuwkomers. Dat stimuleerde niet alleen de onderlinge dialoog – zelfs zonder woorden, maar gaf hen ook extra kracht om in zichzelf te geloven.” 

Daarnaast organiseerde Maak & Transmettre onder de noemer Celles qui font le design drie reeksen van gespreksavonden over vrouwen in design. “Telkens nodigen we enkel vrouwen uit om over thema’s zoals inclusiviteit in musea of industrieel design te spreken. Soms is het echt moeilijk om sprekers te vinden, omdat vrouwen vaak leiden aan het imposter syndroom en onzeker zijn over hun eigen visie, bijvoorbeeld als ze een studio delen met hun partner”, stelt Pecqueur. 

“Daarom zijn projecten als Wiki Women Design van het Vlaams Architectuurinstituut, die rolmodellen naar voren schuiven, zeer belangrijk. We moeten onze kennis onderling meer delen, en ervoor zorgen dat die info van generatie op generatie wordt doorgegeven. Het creëren van netwerken en het archiveren van kennis speelt een cruciale rol.” 

Disciplinaire grenzen

Als ambassadeur van Wiki Women Design wilde Caroline Lateur het rolmodel zijn dat zij vroeger had gemist. “Samenwerken is vanaf het begin een bewuste keuze geweest binnen onze praktijk. Niet alleen tussen Stefanie en mezelf, maar altijd in nauwe relaties met andere ontwerpers en aanverwante disciplines. Architecten zoals Jan De Vylder speelden daarbij een belangrijke rol. Hij was de eerste die ons meenam in de Open Oproep. Dit heeft bijgedragen aan de zichtbaarheid van interieurarchitectuur binnen dergelijke wedstrijdprocedures, waar de discipline niet standaard wordt opgenomen”, stelt Lateur. “Ook het tentoonstellingsproject voor een nieuwe wijkmoskee  in Vlaanderen, in de reeks Jonge Makers, Denkers, Dromers, was een uitzonderlijke kans om de grenzen van onze discipline te verkennen. We waren de enige interieurarchitecten - en bovendien vrouwen - die op uitnodiging van Katrien Vandermarliere, toenmalig directeur van het VAi, aan dit project deelnamen.

“Dat wij als interieurarchitect de context en dus de architectuur in vraag stellen, wordt niet altijd even positief onthaald. Daarom is het voor ons essentieel om vanaf het begin van een ontwerpproces mee aan de tafel te zitten. Dit kan de nodige fricties opleveren, maar evengoed op bijval rekenen van zowel architecten als opdrachtgevers. Hoewel interieurarchitectuur vaak gezien wordt als een discipline die zich uitsluitend richt op afwerking en ondanks het feit dat je als vrouw meer tijd nodig hebt om geloofwaardigheid op te bouwen, is er nu tenminste een debat mogelijk.”

Collectief brengt hoop

Dat vrouwen vaak in collectieven werken, is geen toeval. “Het samenwerken geeft je meer kracht, waardoor mensen je misschien serieuzer nemen”, stelt Pecqueur. “Al moeten we onze manier van archiveren, onderzoeken en publiceren daar dan misschien beter op afstemmen, als blijkt dat zoveel vrouwen net daardoor in de vergetelheid verdwijnen”, vult Serulus aan. 

Dat de tijd van de sterarchitecten en ontwerpers stilaan voorbij lijkt, en het collectief aan belang lijkt te winnen, ziet Caroline Lateur als een hoopvolle evolutie. “Ook in het onderwijs moeten we deze visie meegeven: de mythe van de geniale ontwerper is achterhaald in een samenleving als vandaag. Ontwerpen is geen solopraktijk, maar een proces van samenwerking tussen verschillende disciplines. Daarom is het cruciaal dat studenten niet enkel als individuele ontwerpers worden opgeleid, maar leren werken in collectieve en interdisciplinaire contexten.”

Vandevoort vult aan: “In de historische cursussen ligt de klemtoon nog vaak op individuele auteurs, en dat zijn vaak architecten – daardoor bieden ze vaak dus een meer mannelijk perspectief. We zouden de cursussen moeten herbekijken, en de nadruk veel meer leggen op samenwerkingen en interdisciplinariteit.”

Groepsdiscussie: auteursschap of collectieve praktijk? 

In het groepsgesprek rond auteurschap of collectieve praktijk wordt de intense verwevenheid tussen de twee naar voren geschoven. Deelnemers stellen dat ze als architect of scenograaf enerzijds alleen werken, maar tegelijk altijd ook in teamverband. “Sinds mijn vorige vennoot moeder is geworden, sta ik er alleen voor”, stelt een architecte. “Hoewel het fijn zou zijn om terug een klankbord te hebben en samen beslissingen te nemen, is het niet vanzelfsprekend om de juiste partner te vinden.” 

“Je hebt een eindverantwoordelijkheid, maar tegelijk ook niet. Om zo’n ploeg van individuele partners te laten samenwerken aan één gemeenschappelijk doel is best uitdagend. In die zin zou het misschien niet slecht zijn om de rollen beter te definiëren, zoals dat in de filmwereld gebeurt. Zo’n colofon zou elke medewerker de juiste zichtbaarheid kunnen geven”, stelt een scenografe. “Ook over de rolverdeling tussen ambachtslui en ontwerpers zou soms duidelijker gecommuniceerd kunnen worden.” 

Het bewustzijn over het belang van dit soort credits groeit. Zo krijgt de term designer meer en meer voorrang op de term architect, omdat die een grotere doelgroep aanspreekt. Of wordt er soms bewust voor gekozen om alle medewerkers van een project te vermelden – waardoor die de projecten ook makkelijker aan hun eigen portfolio kunnen toevoegen, en niet louter de naam van het kantoor en dus vaak de oprichter(s). Al is nog niet iedereen daarvan overtuigd en kiezen klanten nog vaak vooral voor een naam – zelfs als de persoon in kwestie niet meer in het kantoor werkt. 

Volgende
Volgende

Report Feminist Architecture Assembly - L’architecture qui dégenre x PAF